Het (Rode) Hert
Maar er is ook een voorstel van Pieter Jans Bijlsma, en deze aanbieding wordt aangenomen. Bijlsma wil zijn 'Hert' laten verbouwen op voorwaarde van een som ineens van f. 500,= en een tienjarig contract, waarbij hem f. 2,= van elk lid per jaar wordt toegezegd. Die f. 500,= tracht men weer onder de leden te lenen, en dat gelukt nu, in aandelen van f. 10,=. Aangezien de Prins echter met 1 mei 1848 moest worden verlaten en Het Hert toen nog niet klaar was, ging men tijdelijk naar de Zwaan. Dat was de tweede verhuizing. 17 Juni 1848, de eerste dinsdag in de Kermis kon het nieuwe locaal, 'Het Hert' dus, in gebruik worden genomen. Dat was de derde verhuizing. De f. 500,= die aan Bijlsma was verstrekt werd op de volgende wijze afgelost: bij jaarlijkse laagste inschrijving werden aandelen uitbetaald, al naar de kas toeliet. De eerste aandelen werden met f. 7,50 uitbetaald, dit bedrag steeg steeds totdat de aandelen in 1855 per stuk werden terugverlangd, en er niet meer voldoende werd ingeschreven. Toen ging men uitloten en in 1856 werden de laatste aandelen betaald en was de schuld afgelost. In 1849, een jaar nadat men bij hem kwam, overleed Bijlsma, zijn weduwe zette echter de zaak voort. Op 21 jan. 1854 deelde de president mee, dat Jelger Kuipers lid van de sociëteit wenste te worden, teneinde zich tot Sociëteitshouder te bekwamen. Indien de leden er echter bezwaar tegen zouden hebben, dat Kuipers, als hij sociëteitshouder zou zijn geworden, lid bleef, dan was hij bereid dan weer te bedanken. En dat deed hij inderdaad toen de directie hem in okt. 1854 tot soc.houder benoemde. Over die benoeming werd de directie echter weer op de vingers getikt, want een benoeming rust bij de leden en niet bij de directie. 'Doch daar het goed was uitgevallen wilde men daarop niet terug komen, strekkende deze aanmerking alleen voor het vervolg', staat genotuleerd. Blijkbaar huurde Kuipers het gebouw, eerst van de weduwe Bijlsma, later van de wed. H. Yntema. Want hem wordt op 12 mei 1859 de huur opgezegd. K. Schotanus wordt zijn opvolger, maar wel heel kort, want op 29 mei overlijdt deze en neemt de wed. Yntema het roer zelf ter hand.Pierre Babois
De weduwe Yntema vertrekt in 1864 en beveelt Wiebe B. Visser bij de sociteit aan als haar opvolger. Nu tonen de leden dat hun 'tot het vervolg strekkende aanmerking' menens is geweest, want zij weigeren deze opvolger met 16 tegen 13 stemmen. Vervolgens wijzen zij Pierre Babois aan. De directie wordt opgedragen met hem te onderhandelen. Dit komt in orde en Babois kan contracteren met de wed. Yntema en volgt haar aldus op.Maar in 1875 komt Babois met de mededeling dat hij niet weer kan inhuren. Het Hert wordt verkocht, de koper is Y.D. Alta, die 4 maart 1876 wordt aangenomen als sociëteitshouder en in mei in functie treedt. Hij haalt zich echter de ongenade van de leden op de hals, als hij, nadat in april 1879 heeft verzocht het benedengedeelte van het gebouw tot café te mogen inrichten en hem dit is geweigerd, dat toch te doen. Gevolg een vergadering, waarop een schrijven van P. Babois, die in de Prins was beland. Hij wil de Prins verbouwen als de Heeren bij hem komen. Maar Alta komt ook met een dergelijk schrijven. Wel behaalt Babois de overwinning, maar tot uitvoering van de verbouwing komt het weer niet, en de soos blijft waar zij was. Alta verdwijnt van het toneel en wordt in 1880 door Hille Mulder opgevolgd.
In 1885 wordt de weduwe J. de Vries kasteleinse en tot 1890 wordt met haar gecontracteerd. Intussen was er, vooral in de laatste jaren, herhaaldelijk aangedrongen op verbetering van het locaal. Besloten wordt zelf een deskundige een onderzoek te laten instellen naar de bouwkundige staat van het gebouw. Deze, architect H.H. Kramer uit Leeuwarden, komt tot de verpletterende conclusie, dat de bezoekers, indien hun aantal althans wat groot is, en zij niet stil op hun zetels blijven zitten, grote kans lopen zelf nog eens door hun instortend gebouw te zullen worden verpletterd.
Nu was Leiden in last, want men had wel veel voor de sociëteit over, maar niet veel lust om het lidmaatschap met de dood te bekopen. Er wordt weer een commissie ingesteld, deze zoekt samenwerking met andere verenigingen als, Nutsdepartement, de Zangvereniging, het Reciteercollege, kortom met allen die belang hebben bij een beter locaal. Weer worden verschillende plannen overwogen, als, een eigen gebouw, een aanbod tot verbouwing van de Zwaan, van het Hert en van de Prins. Tot dit laatste wordt besloten, met het gevolg dat ook de soos weer naar de Prins verhuist. Dat was de vierde verhuizing.