Sociëteit Eendragt sinds 1820

Onderscheiden met de Koninklijke Erepenning

...Artikel uit Aldnijs. Een periodieke uitgave van de stichting Ald Makkum.

Het is een uitgebreid artikel, dus waarschijlijk wil je het in gedeelten tot je nemen.


 

 


Waarom en Waar

Waarom de sociëteit is opgericht weten we niet, bij die eerste geschreven reglementen uit 1829, is geen verantwoording opgenomen en het lijkt nu een schier onmogelijke taak dit nog te achterhalen en terug te dateren naar oktober 1820. De keuze van de naam 'Eendragt' zegt iets over het streven, men wilde gezamenlijk sterk staan, het was een politiek onrustige tijd waarin tal van sociale en economische ontwikkelingen, het tot dan toe, heersende levenspatroon volledig omver zouden, werpen. Bovendien was het een periode waarin de nieuwsgaring uiterst primitief was, men zocht dus kracht bijelkaar. De leden werden geselecteerd uit de welgestelde kringen, en buiten dokter, notaris en de grootschippers/reders, waren dat ook die fabrikanten die open stonden voor de nieuw verworven verbeteringen. Kennis maakt tenslotte macht. Of, licht het simpeler, het was tenslotte winter, men was weer enige maanden afgesloten van de beslommeringen buiten de vlecke, en zocht gewoon gezelligheid om de winterperiode door te komen. We weten het niet, wel is het opmerkelijk dat in dezelfde periode tal van verenigingen, genootschappen e.d. het licht zagen. Een voortvloeisel van de burgerlijke-liberale cultuur die toen heerste, en zorgde voor o.m. 't Nut en aanverwante verenigingen. Een en ander was een directe erfenis van de 18e eeuwse Verlichting. Makkum kende een groot aantal van dergelijke instellingen, en alle notabelen waren er lid van. Verspreiding van kennis stond voorop in deze Verlichtingsfilosofie. 3 Maal in de week compareren Maar over die beginjaren is toch wel meer bekend: Het bestuur bestond aanvankelijk uit drie directeuren, waarvan een president was en een boekhouder. Wie de eerste president was weten we niet, als boekhouders fungeerden P. Jelmers Tichelaar en later Frans Britzel. Het ledental bedroeg ruim 20, en de contributie 3 gulden. het weekloon van een werkman. Na de tweede wereldoorlog bleef dat lange tijd f. 5,50 waarna het langzaam verhoogd werd tot ƒ 10,=, thans bedraagt dat f. 20,=. Opgemerkt moet worden dat onze voorvaderen, wanneer men de waardedaling van het geld in aanmerking neemt, aanzienlijk meer hebben bijgedragen dan wij nu doen. Het sociëteitslocaal Het aantal verhuizingen was niet onbelangrijk. Eerst was men op de Zwaan. Van de Zwaan naar de Prins, van de Prins naar de Zwaan, van Zwaan naar het Hert, van het Hert naar de Prins, van de Prins naar de Zwaan, van de Zwaan naar de Prins. En dat was alleen al in de eerste 100 jaar. Maar als men ouder wordt verhuist men minder gemakkelijk en zo kan het gebeuren dat men nog steeds in de Prins sociëteit houdt. Nadat in 1820, eerst Sybold de Wilde, en daarna Gatze de Boer in de Zwaan, de gunst hadden gekregen, ging men in 1839 naar de Prins. De Boer schijnt zelf dusdanig van de oude klare te hebben meegedronken, dat de leden te kort kwamen, althans zij vonden daarin reden om op 10 juni 1839 het archief over té brengen naar de Prins, bij G. J. Westendorp. Een daartoe benoemde commissie, men ging bepaald niet over één nacht ijs, bracht op 28 sept. uitgebreid verslag uit over deze verhuizing. In de vergadering bleek al snel dat men het liefste een eigen locaal wilde. Prompt boden enkele personen daartoe hun panden aan, terwijl Frederik Christiaan Nolle, de opvolger van Gatze de Boer in de Zwaan, en G. Westendorp ook met aanbiedingen kwamen. Deze laatste wilde de Prins geheel verbouwen, en dit plan vindt het meeste bijval. Er is echter een lening onder de leden voor nodig, maar hierop wordt niet voldoende ingetekend. Bovendien is het bouwterrein rondom de Prins nog niet gereed i.v.m. de verbouw van leugenbank en brandspuithok (brief van 18-9-1839). In 1840 schaft Westendorp een biljart aan en zegt voor eigen rekening te zullen verbouwen, deze mededeling is voldoende om voorlopig in de Prins te blijven. Het biljart wordt met de nodige voldoening, uitvoerig beproefd en goed bevonden. De verbouwing blijft echter achterwege. In 1847 zegt Westendorp, met wie intussen een officieel contract was afgesloten, dat op en weer wordt er een commissie benoemd. Westendorp wil wel weer contracteren, maar dan op andere voorwaarden. De familie Tichelaar biedt het 'Dwarshuis' aan de Turfmarkt te koop aan, dit zou na verbouwing fraai kunnen dienen als eigen onderkomen.. Voor het eerst komen we ook een aanbieding tegen van kastelein Posthumus van 'Het Schippershuis'. Dit etablissement bevond zich aan de Voorstraat het thans in deplorabele toestand verkerend dumppaleis van Bouma*. *

2019 -Nu de panden waar o.a. Kingma Makelaardij is gevestigd.